Voor amateurwetenschappers is er werk genoeg

Ze zijn hun wetenschap met hart en ziel toegedaan, al hebben ze er geen diploma in gehaald. De amateurwetenschapper houdt van zijn wetenschap. En de wetenschap houdt zelfs een beetje van hem. Want soms is de amateur onmisbaar.

Als Bart Ebbinge naar Siberië afreist om ganzen te ringen en hun eieren te tellen, gaat hij niet alleen. Daarvoor zijn de ganzen te talrijk ­ en hun eieren al helemaal. Het tellen daar in het hoge noorden wordt gedaan door een hele ploeg, een gezelschap dat soms voor de helft uit professionele biologen bestaat en voor de overige helft uit amateurs: liefhebbers en bestudeerders der natuur die voor iets heel anders hebben doorgeleerd dan de kennis van plant of dier.

Ebbinge hoeft niet lang te zoeken naar willige amateurs. Het wemelt ervan. Vele duizenden mensen ­ jong en oud, mannen en vrouwen ­ zijn actief lid van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV die over het hele land verspreid 53 afdelingen telt, met daarenboven nog een aantal werkgroepen die zich in speciale onderwerpen verdiepen: vogels, mossen, paddenstoelen en nog veel meer.

De KNNV is niet de enige vereniging van serieuze amateurwetenschappers. Ook amateurastronomen, -geologen en -archeologen hebben elkaar bij duizenden in respectievelijke verenigingen gevonden. Dat zit bij de psychologen, sociologen en andere gamma- of alfawetenschappers heel anders: die moeten het zonder amateur-collega’s stellen ­ zonder georganiseerde amateurs nochtans, want er lopen natuurlijk net zoveel amateurpsychologen los als amateurvoetbaldeskundigen.

Amateurs zijn de ogen en oren van de archeologie

Stralend door afwezigheid in het semi-wetenschappelijk verenigingsleven zijn ook de keiharde bèta’s van de wis- en natuurkunde en de scheikunde. Ze zijn er wel, maar het zijn er weinig, en ze zijn niet georganiseerd. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat je voor de beoefening van die wetenschappen over heel gespecialiseerde kennis of apparatuur moet beschikken. Maar het is vooral omdat de kernactiviteit van al die amateurverenigingen daar niet uit de verf komt. En dat is: het observeren en/of verzamelen van iets waar heel veel van is: planten, weidevogels, melkwegstelsels, prehistorische pijlpunten, kristallen en gesteenten. En natuurlijk de korstmossen, geleedpotigen, orchideeën, wantsen, asteroïden, veranderlijke sterren, vleermuizen en rare geluiden uit het heelal.

‘Amateurs zijn de ogen en oren van de archeologie’ luidt een oud adagium onder archeologen. En hoewel de officiële wetenschap heel wat te stellen heeft gehad met overijverige amateurs als Tjerk Vermaning, die op grond van talloze eigen vondsten dacht de geschiedenis van prehistorisch Nederland te kunnen herschrijven en die later voor het gerecht werd gesleept omdat een aantal van zijn ‘vondsten’ vervalst zou zijn, is dat adagium heel lang opgegaan.

Onmisbare amateurs

Ook de biologie vindt in de amateurs haar gespitste zintuigen. ‘Ik volg specifieke soorten in Nederland ­ de geherintroduceerde otters, het korhoen op de Sallandse Heuvelrug’, zegt dierecoloog Hugh Jansman van Alterra , onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. ‘Daarvoor zetten we nauwelijks amateurs in, omdat het een vrij specifieke vorm van waarnemen is. Maar voor de biologie als geheel zijn de amateurs onmisbaar. We zijn van ze afhankelijk; ze verzamelen heel veel voor ons.’ En niet zomaar in het wilde weg: veel van de observaties worden op gestandaardiseerde manier aangeboden aan een van de diverse instanties die databanken beheren, zoals Floron voor de planten en Sovon voor de vogels.

Populatiedynamicus Ebbinge van Alterra kan het belang van de amateurinspanningen alleen maar onderschrijven: ‘Het is ondoenlijk dat veldwerk door professionals te laten doen. Zoveel veldbiologen zijn er niet en bovendien zou dat onbetaalbaar zijn. Het zijn dus allemaal amateurs die dat werk doen, in Nederland en alle landen om ons heen. En let wel: veel van die amateurs zijn zeer ervaren in het veldwerk van verzamelen, waarnemen en beschrijven. Ik ben heel enthousiast over hun bijdrage.’

Ook dat over die veldbiologen klopt wel degelijk. De biologiestudie is inmiddels zozeer opgedeeld in specialismen dat nog maar weinig studenten meer dan marginaal in aanraking komen met waar het eigenlijk om begonnen was: ‘dat wat groeit en bloeit en altijd weer boeit’. Vandaar ook dat zich onder die amateurs heel wat biologen bevinden wier eigenlijke werk zich elders afspeelt dan in het vrije veld.

Diepe kennis

Voor de amateur-biologen zijn de gloriedagen nog lang niet over. Andere amateurs hebben het moeilijker. Zo kregen de amateur-archeologen bij de ratificatie van het verdrag van Malta enigszins de kous op de kop. Vastgesteld hebbende dat het archeologisch erfgoed van Europa in hoog tempo aan het verdwijnen was onder Vinex-wijk en autosnelweg, kwamen de EU-ministers in 1995 te Malta overeen dat met dat erfgoed voorzichtiger zou worden omgegaan.

Dat betekent onder meer dat voorafgaand aan bijvoorbeeld definitieve bebouwing van een archeologisch interessant gebied dat gebied moet worden onderzocht op de ondergrondse aanwezigheid van spullen met archeologische waarde. Dat onderzoek mag alleen nog worden uitgevoerd door houders van een opgraafvergunning: universiteiten, gemeentelijke archeologische diensten, of door daarin gespecialiseerde bedrijven, waar inmiddels honderden beroepsarcheologen in dienst zijn. Voor de amateurs betekent dat: niet meer graven, alleen nog maar rapen. Nu valt er inderdaad nog heel wat te rapen ­ munten, pijlpunten, Romeins aardewerk, stenen bijlen ­ maar de amateur-archeoloog is toch een deel van zijn werkterrein ontvallen.

Toch kunnen amateur-archeologen nog wel degelijk een waardevolle bijdrage leveren. Ze zijn vooral doende met het doorvorsen van hun eigen leefomgeving ­ en doen dat doorgaans heel grondig. ‘Door de introductie van de marktwerking in de archeologie zijn tijd en geld een belangrijke rol gaan spelen’, zegt archeoloog Fred Brounen (ooit begonnen als amateur) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) , die over het wettelijk beschermde deel van ‘s lands archeologisch erfgoed in Zuid-Nederland waakt. ‘Professionele opgravingsbedrijven gaan bij een veldkartering één keer over een terrein heen, en dat is het dan, ook als het zicht op de bodem door omstandigheden slecht was. De goede amateur daarentegen beloopt een terrein vaak vele malen. Hij kent de boer van wie de akker is, en die waarschuwt hem zelfs als hij wat heeft gevonden. Zo’n amateur heeft een diepe kennis van zijn gebied. Ze weten dan ook menigmaal de profs op een nieuw spoor te zetten. Zo heeft in Limburg een groep amateurs ­ zelf ex-mijnwerkers ­ eens aangetoond dat daar vuursteen is gemijnd door prehistorische beroepsgenoten, zo’n zesduizend jaar geleden.’

Actieve astronomen

Wat voor de biologen en in iets mindere mate de archeologen opgaat, geldt voor de astronomen evenzeer: hun bijdrage aan de wetenschap ligt vooral in het waarnemen van grote aantallen. ‘Amateurs komen het meest tot hun recht op het gebied van langdurige waarnemingen’, zegt astrofysicus Frank Verbunt van de vakgroep Sterrenkunde van de Universiteit Utrecht. ‘Dat wordt eigenlijk uitsluitend door amateurs gedaan. Beroepsastronomen werken allemaal met heel grote telescopen, die we met elkaar delen. Die kun je niet voor zo lange tijd in beslag nemen.’

Dat waarnemen gebeurt in vivo, met eigen kijkers, of op foto’s die door professionele instanties zijn genomen en bijvoorbeeld via het internet aan amateurs ter beoordeling worden aangeboden (zie kader Wereldberoemd door nieuwsgierigheid).

‘Onze leden zijn op zeer uiteenlopende gebieden actief’, zegt secretaris Wim Pieterse van de afdeling Leiden van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (KNVWS). ‘Sommigen bouwen alleen maar kijkers en zijn in de sterrenkunde zelf niet eens zo geïnteresseerd, anderen houden zich vooral met theorie bezig. En we doen heel veel waarnemingen, vooral aan veranderlijke sterren.’

Veel sterren veranderen voortdurend van helderheid, soms onregelmatig en dus onvoorspelbaar. Wil je zo’n ster langdurig waarnemen ­ en dat willen sterrenkundigen ­ dan zou je jaar in, jaar uit achter de telescoop moeten zitten; en daar hebben profs geen tijd voor. Waarmee een nobele taak toevalt aan de amateurs.

Profs te duur

Amateurs sprongen ook in ten behoeve van satellietwaarnemingen van zo’n onregelmatig veranderlijke ster. De profs zaten, 25 jaar geleden, toen het onderzoek speelde, in Spanje, waarvandaan een satelliet voor de waarneming van ultraviolette straling werd aangestuurd. Zij wilden de ultraviolette straling van zo’n ster zo snel mogelijk na het helder worden meten, bij voorkeur zelfs terwijl de ster nog bezig was helder te worden. Dus hielden amateurs over de hele wereld zo’n honderd geschikte sterren in de gaten. Een uur vóór het begin van de satellietwaarnemingen informeerden ze de profs welke ervan begonnen waren helder te worden. ‘De toen verkregen waarnemingen vormen nog steeds de beste tests voor de theorie van de helderheidsveranderingen’, zegt Verbunt, die aan dat onderzoek deelnam.

Afgezien van het waarnemen van veranderlijke sterren, is het belang van de amateur-astronomen voor de sterrenkunde wat aan het afnemen, denkt Verbunt. ‘Kometen opsporen doen ze nog ­ de meeste van de recente kometen zijn door amateurs ontdekt. Maar vroeger deden amateurs bijvoorbeeld ook de ontdekking van supernova’s erbij. Mensen hadden dan een lijstje van sterrenstelsels en keken iedere avond of er in hun stelsels iets gebeurde. Dat is nu geautomatiseerd, zoals het grootste deel van de hemelbewaking inmiddels is geautomatiseerd.’

Door de bank genomen zijn de beroepswetenschappers blij met de bijdrage van de amateurs. Maar er zijn wel bedenkingen. ‘Het is een beetje jammer dat er geen geld is om sommig veldonderzoek ook door professionals te laten doen, zoals in veel landen om ons heen gebeurt’, zegt Jansman van Alterra. ‘Want de gegevens die amateurs binnenbrengen, zijn niet altijd even betrouwbaar. Het mooiste zou zijn als je voor ieder van de vijf, zes ecosystemen die Nederland heeft ­ bos, hei, duin, laagveen ­ de jaarlijkse metingen in één referentiegebied door profs zou laten doen en in de andere gebieden door amateurs. Je kunt dan, als amateurs iets opmerkelijks hebben gevonden, kijken of de profs dat in hun gebied ook hebben aangetroffen. Daar komt bij dat de overheid ook beleid maakt op grond van dergelijke metingen. Ze zou zich nu altijd kunnen verschuilen achter het argument “ja, maar dat zijn metingen door amateurs, dat moeten we eerst door profs laten verifiëren”. En dan ben je zo weer een jaar verder. Overigens ben ik zelf ook een amateur: in mijn vrije tijd doe ik ­ als amateur dus ­ ook waarneming aan reptielen, zoogdieren en vogels.’

Ook Brounen van de RACM ziet wel een enkel bezwaar: ‘Er zitten nog steeds wel wat rotte appels tussen de amateurs, mensen die toch gaan graven en zo waardevolle vindplaatsen overhoop gooien: schatgravers die de boel verstoren voor gewin.’

Maar dat laat onverlet, zegt Brounen, ‘dat er amateurs zijn die niet onderdoen voor profs. Ze kennen hun omgeving als geen ander. Profs doen er goed aan daar eerst eens goed naar te luisteren.’

Bron: www.intermediair.nl

Geef een reactie