De eerste Amerikanen arriveerden in twee groepen

De eerste mensen die vanuit Siberië het Amerikaanse continent binnentrokken, reisden in ten minste twee groepen die min of meer gelijktijdig verschillende routes volgden.

Dat maakt een internationaal team genetici op uit het mitochondriaal DNA van twee zeldzame indiaanse haplogroepen, individuen met een gemeenschappelijke vrouwelijke voorouder. (Current Biology, 8 januari)

Tijdens de laatste IJstijd, schrijven de onderzoekers, 15.000 tot 17.000 jaar geleden, trok een groep mensen vanuit ‘Beringia’, de landmassa die destijds Siberië en Alaska verbond, Noord-Amerika binnen via de kust van de Stille Oceaan.

Tegelijkertijd trok een andere groep via de ijsvrije corridor tussen de Laurentide-ijskap in centraal-Canada en de Cordillera-ijskap in de Rocky Mountains naar het gebied ten oosten van die bergketen.

Volgens het team, dat onder leiding stond van Antonio Terroni van de universiteit van Pavia, Italië, stammen van deze eerste Amerikanen bijna alle hedendaagse indianen af, met uitzondering van enkele volkjes in het hoge noorden.

Over het algemeen wordt aangenomen dat de voorouders van de Amerikaanse indianen ergens tussen 10.000 en 30.000 jaar geleden in de Nieuwe Wereld arriveerden via de landbrug Beringia.

Het tijdstip – of tijdstippen – en de routes waarlangs zij het westelijk halfrond bevolkten, blijven omstreden onder antropologen, archeologen, genetici en taalkundigen.

Op basis van archeologisch sporenonderzoek is wel verondersteld dat de verspreiding over het continent begon via de ijsvrije westkust. Maar de gelijktijdige migratie van twee verschillende groepen, dat is een nieuw scenario.

Dit nieuwe draaiboek ontlenen de zestien genetici aan hun onderzoek van het mitochondriaal DNA van twee zeldzame Amerikaanse haplogroepen, die zij D4h3 en X2a noemen. De verspreiding van de twee ‘ongewone’ haplogroepen verschilt sterk.

D4h3 wordt vooral gevonden aan de kust van de Stille Oceaan en aan de westzijde van de Andes. Het type is zeldzaam in Noord-Amerika, maar het is ook gevonden in 10.300 jaar oude skeletresten uit Alaska.

Type X2A is alleen gevonden in Noord-Amerika, met een relatief grote concentratie rond de Grote Meren, en nergens ten zuiden van de Verenigde Staten. Op grond van de huidige verspreiding van dit mtDNA onder Amerikanen in het algemeen en onder de indiaanse bevolking in het bijzonder maken de onderzoekers op dat haplogroep D4h3 arriveerde via de kust van de Stille Oceaan en in hoog tempo naar het zuiden is getrokken, tot aan Vuurland.

Type X2a zou min of meer gelijktijdig de route door het Canadese binnenland hebben gevolgd en zich alleen hebben verspreid over Noord-Amerika. De eerste Amerikanen of Paleo-indianen hadden dus verschillende oorsprongen.

De grote verschillen tussen beide typen verklaren de onderzoekers uit een dynamische genenbron – een snel veranderende bevolking – in Beringia. Zij veronderstellen dat deze landmassa was bewoond met onderbrekingen van enkele honderden jaren, in reactie op koelere en drogere condities.

De sterk afwijkende verspreiding van de twee zeldzame haplogroepen brengt de onderzoekers tot de conclusie dat er ten minste twee migratieroutes zijn geweest van Paleo-indianen vanuit Beringia, in min of meer dezelfde periode.

De kustroute speelde waarschijnlijk een hoofdrol bij de kolonisering van het dubbelcontinent als geheel. En de landroute tussen de ijskappen had een belangrijke invloed op de kolonisering van noordelijk Noord-Amerika.

De twee golven migranten spraken mogelijk verschillende talen, het begin van een verklaring voor de grote linguistische variatie op het westelijk halfrond.

Bron: nrc.nl

Geef een reactie